donderdag 25 augustus 2016

(LONGREAD) "LIBERALISME MOET INDIVIDUELE RECHTEN VERDEDIGEN'

De Vlaamse objectivist, Nikolaas de Jong pleit in onderstaand essay voor consequent en robuust liberalisme om Westerse waarden en vrijheden te beschermen tegen zijn interne en externe vijanden. Sinds Spinoza prefereren liberalen moraalrelativisme boven absolute, individuele rechten. 


Volgens liberalen is goed en kwaad een kwestie van smaak. 

Pleidooi voor een consequent liberalisme. 


Door Nikolaas de Jong

De Westerse wereld bevindt zich dezer dagen duidelijk op een keerpunt in zijn geschiedenis. In verschillende Westerse landen zien we de opkomst van “populistische” leiders zoals Donald Trump die de spelregels van de politiek en de ideologische aannames van onze elites in vraag stellen. Deze golf van anti-elitair sentiment wordt nog versterkt door de vluchtelingencrisis en het aanverwante probleem van islamitisch terrorisme in Europa. Internationale instanties, met op kop de EU, worden meer dan ooit gezien als de instrumenten om de verlangens en waanbeelden van de mainstreampolitici en economische elites in de praktijk te implementeren.

Het debat over het toenemende populisme in het Westen kwam in stroomversnelling na de beslissing van de Britten om uit de EU te stappen. Hun redenen daarvoor waren immers duidelijk genoeg: het verlies van soevereiniteit aan de corrupte politici in Brussel, de massa-immigratie waarvan de EU zich altijd een voorstander had getoond, en het idee dat de EU slechts de belangen van multinationals en grote banken diende, en niet die van de gemiddelde Brit.

Recentelijk probeerde het gerenommeerde weekblad The Economist te achterhalen wat precies de oorzaak achter de nieuwe politieke ontwikkelingen in het Westen was. (Bron) Volgens het weekblad is er vandaag de dag sprake van een nieuwe politieke constellatie, die voorbijgaat aan het vroegere onderscheid tussen links en rechts: tegenwoordig hebben we te maken met voorstanders van een “open” en anderzijds van een “gesloten” samenleving.

De voorstanders van de open samenleving hebben vertrouwen in de toekomst, en geloven dat mensen in harmonie met elkaar kunnen samenleven. De aanhangers van het idee van de gesloten samenleving hebben daarentegen een pessimistisch toekomstbeeld, en ze geloven dat menselijk relaties eerder door strijd dan door samenwerking worden bepaald.

The Economist geeft weliswaar toe dat de toenemende populariteit van het idee van de gesloten samenleving zijn redenen heeft: de globalisering heeft bij de lagere klassen bijvoorbeeld voor banenverlies gezorgd, en omdat zij meestal in buurten met veel immigranten moeten blijven wonen, ondervinden zij ook de meeste hinder van open grenzen.

Niettemin zijn deze problemen volgens het blad slechts de groeipijnen van een nieuwe, geglobaliseerde wereld, die er beter zal uitzien dan de “gesloten” wereld van sterkere identiteiten en natiestaten die we achter ons laten.

Het viel natuurlijk te voorspellen dat voorstanders van de globalisering en het Westerse democratische model wereldwijd zich zouden verheugen over de analyse van The Economist. In België vond die analyse vooral veel bijval bij liberalen en libertariërs; de voorzitter van Jong VLD, Maurits Vande Reynde, citeerde het weekblad goedkeurend in een opiniestuk in De Standaard. (Bron)

Op het eerste zicht lijkt dat vrij logisch: als Donald Trump en andere populisten aan de macht komen, zal de vrijheid in het Westen daar ongetwijfeld onder lijden. Internationale handel zal moeilijker worden, en ook de interne economie zal wellicht een nieuwe injectie van overheidsbemoeienis krijgen. Het toenemende nationalisme en de afbraak van internationale samenwerkingsverbanden kunnen in de ogen van de globalisten en liberalen zelfs tot oorlogen leiden.

Allemaal dingen die we best vermijden, en daarom lijkt het voor de hand te liggen dat we elke inspanning moeten doen om de huidige populistische stroom in te dammen, en ervoor te zorgen dat de “open” internationale orde gehandhaafd blijft. Eenvoudig, toch? Maar in werkelijkheid is de situatie iets complexer, en we kunnen dan ook enkele kritische bedenkingen maken bij de opvattingen van de liberalen die zo bang zijn voor het populisme.

Ten eerste is het verbazend dat liberalen zich zo'n grote voorstanders tonen van de status quo en de werkwijze van de mainstreampolitici. Hoewel de huidige samenleving op dit moment dan wel opener kan zijn dan het samenlevingsmodel van de populisten, is het zelf ook helemaal geen voorbeeld van een echte “open” samenleving; en onder de leiding van de huidige generatie politici en intellectuelen evolueert ze ook geenszins in de richting van meer openheid.

Als we kijken naar de internationale samenwerkingsverbanden die de globalisten als behoeders van internationale “openheid” zien, dan merken we meteen op dat het in feite stuk voor stuk progressieve ideologische projecten zijn die in mindere of meerdere mate met dwang aan bevolkingen opgelegd moeten worden. De Europese Unie is daar het beste voorbeeld van: een immense bureaucratische machine gekoppeld aan de fantasie van een Europese superstaat, die ons overspoelt met nieuwe voorschriften en reguleringen.

Verder hebben we de voorbije jaren gezien dat “democratische” overheden in het Westen steeds meer geneigd zijn om in de naam van de “verdraagzaamheid” de vrijheid van meningsuiting in te perken. En dan is er nog het probleem van de islam en de massa-immigratie. Liberalen en globalisten willen onze grenzen openstellen omdat immigratie een fundamenteel mensenrecht zou zijn. 

Maar in de huidige context komt het concept van open grenzen in feite neer op internationaal communisme: immigranten worden aangetrokken door onze sociale voorzieningen en vormen vervolgens een enorme last op onze sociale zekerheid. Als dit de “openheid” is waar de globalisten voor pleiten, dan is het geen wonder dat veel mensen er weinig mee op hebben.

De mainstreampolitici mogen best respectabel zijn en “gematigd” lijken, in werkelijkheid blijken hun ideeën vaak even gek of “extremistisch” te zijn als die van de populisten. Natuurlijk zullen vooral liberalen en libertariërs meteen zeggen dat ze de misbruiken in het huidige systeem niet ondersteunen, en dat ze bijvoorbeeld de sociale zekerheid willen afbouwen en de EU minder bureaucratisch willen maken.

Maar dat neemt niet weg dat de liberalen in het huidige politieke klimaat vooral de populisten van rechts zullen aanvallen, en zelden progressieve en linkse politieke al te hard zullen bekritiseren – waarmee ze uiteindelijk de objectieve bondgenoten van die laatsten worden.

Het is interessant om hier de vraag te stellen waarom liberalen vooral de uitwassen van rechts zullen bekritiseren, maar zo weinig kritiek hebben op een links beleid dat eveneens in tegenspraak is met het idee van de open samenleving. 

Overigens is het niet de eerste keer dat we met die schijnbare ongerijmdheid in de houding van de liberalen te maken krijgen: toen aan het einde van de negentiende eeuw de socialistische bewegingen in het Westen opkwamen, en later nog het communisme onze vrijheid bedreigde, boden de liberalen weinig weerstand, en waren ze vaak voorstanders van samenwerking met de nieuwe politieke bewegingen. Natuurlijk drukten ze altijd hun afschuw uit voor het samenlevingsmodel dat deze ideologieën aanhingen, maar in de praktijk vielen ze vooral conservatieve en reactionaire politieke bewegingen aan.

De verpersoonlijking van deze liberale houding is Alexander Kerenski, die liberale politicus die na de februarirevolutie in 1917 voor enkele maanden president van Rusland was. Toen de arbeidersraden of Sovjets zich onder communistisch leiderschap begonnen te organiseren en bewapenen, hield Kerenski vol dat er er helemaal niets aan de hand was en ondernam zijn overheid dan ook geen enkele actie tegen de dreiging van een communistische machtsovername.

Maar toen de generaal Lev Kornilov een staatsgreep trachtte te plegen om het communistische gevaar af te wenden en de orde te herstellen, liet Kerenski er geen twijfel over bestaan dat Kornilov's acties illegaal waren en deed hij plots wel al het mogelijke om de staatsgreep te onderdrukken. Enkele maanden later namen de communisten de macht over, maar zelfs in ballingschap bleef Kerenski volhouden dat het de reactionaire monarchisten waren die de grootste bedreiging hadden gevormd, en niet de communisten. Hij had alles gedaan om de open samenleving veilig te stellen, zal hij gedacht hebben. Er is een voor de hand liggende reden voor het Kerenski-syndroom onder liberalen. 

Linkse retoriek klinkt zeer constructief en optimistisch, en vertoont daarmee grote gelijkenissen met de taal die liberalen spreken bij het verkondigen van hun ideeën. Communisten mogen dan wel miljoenen mensen in strafkampen opgesloten hebben, tienduizenden mensen geëxecuteerd hebben, en volledige economieën verwoest hebben, ze deden dat altijd vanuit de idealen van broederschap, gelijkheid, en vrijheid.

Rechtse bewegingen, en zeker rechtse populisten, zullen uiteraard zelden zulke optimistische en constructieve taal gebruiken. Maar jammer genoeg gaat de affiniteit tussen liberalen en linkse bewegingen verder dan taalgebruik. Beide ideologieën delen immers een belangrijke basisassumptie, namelijk vooruitgangsoptimisme, of in het ergste geval utopisme. Beide ideologieën hangen, bewust of onbewust, het beeld aan van een toekomst waarin alle huidige menselijke problemen weggewerkt zullen zijn.

De reden dat liberalisme in de negentiende eeuw het Westerse politieke landschap domineerde, was niet zozeer dat liberalen principiële voorstanders waren van individuele rechten en de vrije markt, maar wel dat zoveel mensen geloofden dat de vrije markt het ideale middel was om een utopie van overvloed en menselijke perfectie tot stand te brengen.

Veel dominante liberale denkers van die tijd lieten er geen twijfel over bestaan dat bepaalde problemen wel degelijk door de staat aangepakt moesten worden indien zou blijken dat de markt ze niet kon oplossen. Toen het droombeeld niet uitkwam, wendden veel intellectuelen zich tot de nieuwe utopische ideologieën, het socialisme en communisme, en de overblijvende doctrinaire liberalen koesterden vaak enige sympathie voor die autoritaire linkse bewegingen omdat ze ten slotte toch dezelfde doelen nastreefden als hen. 

Het geval van John Stuart Mill kunnen we als symbolisch voor deze trend zien: aanvankelijk een doctrinaire liberaal, die zijn liberalisme echter fundeerde op het utilitarisme, bekeerde hij zich tegen het eind van zijn leven tot een soort socialisme, omdat de vrije markt in zijn ogen zowel in cultureel als materieel opzicht te weinig beterschap had gebracht voor het overgrote deel van de mensheid. 

De liberalen en vooral libertariërs van vandaag gaan er vaak prat op dat ze noch links noch rechts zijn, en een beredeneerd alternatief vormen voor de traditionele maar achterhaalde politieke overtuigingen. Op sociaal vlak zijn ze immers links, maar op economisch vlak rechts; daarmee onderscheiden ze zich in theorie inderdaad van andere ideologieën. Maar de praktijk is anders.


Zoals we al zagen, zullen liberale politici en intellectuelen veel harder klagen over bepaalde rechtse ideeën of rechts beleid, dan over linkse ideeën of beleid dat in tegenspraak is met de open samenleving. Liberalen zullen samen met links veel kritiek uiten op het immigratiebeleid van de NVA, maar minder verontwaardigd zijn over hoge belastingen en staatsinterventie, terwijl die thema's in theorie minstens even belangrijk zouden moeten zijn.

Daarnaast moet we ook opmerken dat het klassieke conflict tussen voorstanders van de vrije markt en staatsinterventie enigszins achterhaald is. Tot in de jaren '70 waren voorstanders van de vrije markt inderdaad echte paria's en vergde het moed om het socialisme aan te vallen, maar sinds zowel de verzorgingsstaat als het communisme intussen niet in staat bleken hun beloftes van een utopie waar te maken, is er vandaag de dag ook onder links veel minder enthousiasme voor staatsinterventie en herverdeling. 

Kapitalisme is natuurlijk nog altijd niet populair, maar een duivelse ketterij is het niet echt meer. Vandaag de dag investeert links bijna al zijn energie in de nieuwe utopie van het multiculturalisme, en met hun steun aan massa-immigratie en hun aanname dat de integratie van Moslims in het Westen vrijwel probleemloos zal verlopen, mag het duidelijk zijn dat liberalen op dit punt wel degelijk de bondgenoten van links zijn, en geen originele alternatieve ideologie te bieden hebben.

Ironisch genoeg is het ook precies het vooruitgangsoptimisme van de liberalen dat hen blind maakt voor de autoritaire, en in het ergst geval genocidale, neigingen in het linkse kamp. Liberalen geloven dat alle mensen voorbestemd zijn om in harmonie met elkaar samen te leven, en vooral dat de handel het voornaamste instrument zal zijn om die harmonie te bereiken. 

Extreemlinkse bewegingen mogen dan wel kortstondig voor ongemakken zorgen, maar uiteindelijk zullen ook zij inzien dat de vrije samenleving waarin iedereen in vrede handel met elkaar drijft het ideale maatschappelijke systeem is. Dezelfde analyse passen ze toe op het islamitisch terrorisme: het zorgt op korte termijn wel voor enkele problemen, maar uiteindelijk is de vrije samenleving meer dan sterk genoeg om de dreiging van enkele onbeduidende fundamentalistische gekken te overwinnen.

Het is moeilijk te zeggen of deze houding tegenover links totalitarisme of de terreurdreiging nu getuigt van moed of net van lafheid. Het is misschien een mooie illustratie van de uitspraak van Oswald Spengler dat optimisme lafheid is: vooruitgangsoptimisten zijn bang van een wereld waarin veel problemen bestaan en doen dan maar alsof die problemen er niet zijn of onbelangrijk zijn, en maken zichzelf wijs dat alles alleen maar beter zal worden.

Op het eerste zich lijkt de geschiedenis het wereldbeeld van de liberalen te bevestigen: samen met Fukuyama gaan ze er vanuit dat het communisme destijds ineengestort is omdat de regimes in kwestie niet meer konden concurreren met ons vrije samenlevingsmodel, en dat de leiders en bevolkingen van die landen overtuigd geraakten dat onze levenswijze de beste was.

Maar in werkelijkheid viel de USSR omdat de VS onder Reagan eindelijk bereid waren harde economische en militaire druk op het land uit te oefenen; was dat niet gebeurt, is het perfect mogelijk dat de USSR zijn macht gewoon verder uitgebreid zou hebben.

Het feit dat het wenselijk is dat alle mensen op de wereld harmonieus met elkaar omgaan en handel drijven betekent helemaal niet dat alle mensen daar ook van overtuigd zullen zijn en zich zo zullen gedragen – vandaag niet en evenmin in de toekomst. Het verontrustende aan het vooruitgangsoptimisme is evenwel dat het niet alleen schadelijk is voor degenen die het belijden: want wie denkt dat de mens inherent goed is en dat het alleen maar vooruit kan gaan met de samenleving, zal elke kritiek op dat wereldbeeld meteen als gevaarlijke paniekzaaierij en bekrompenheid beschouwen.

Zo zullen liberalen en libertariërs samen met links islamcritici van fascisme beschuldigen, en hoewel ze in theorie voorstanders van de vrije meningsuiting zijn, zullen ze in de praktijk de andere kant opkijken wanneer deze “fascisten” het zwijgen opgelegd wordt door de progressieve staat. Wie de vrijheid tegen zijn vijanden wilt verdedigen, wordt dus voor de liberalen paradoxaal genoeg zelf een vijand van de vrijheid.

Kortom: wil het liberalisme in deze tijden nog een politieke betekenis hebben, dan zal het op een nieuwe leest geschoeid moeten worden. We moeten terugkeren naar een authentiek liberalisme, dat de nadruk legt op de verdediging van individuele rechten, en gezuiverd is van alle utopische neigingen. Het zal ook een robuuster liberalisme moeten zijn, dat op realistische wijze de bedreigingen voor de individuele vrijheid kan inschatten, en beseft dat die individuele vrijheid uiteindelijk alleen maar in het Westen een algemeen aanvaard idee is, en dat we dus moeten opletten in de omgang met mensen uit andere culturen.

Een robuust liberalisme zou het valse dilemma van pessimisme versus optimisme moeten verwerpen, en een realistische houding moeten aannemen tegenover alle sociale fenomenen. In de huidige Westerse politieke context betekent dit dat liberalen zowel de status quo als het nieuwe populisme moeten verwerpen, en alleen een beleid zouden mogen voorstaan dat in alle opzichten de open samenleving bevordert.

Vrijhandel is een aspect van openheid; maar voor vrijhandel zijn geen machtige supranationale structuren nodig die onze vrijheid beperken; immigratie is een basisrecht, maar alleen als immigranten zelf opdraaien voor hun onderhoud in het gastland. De kans is groot dat veel liberalen, gezien hun ideologische affiniteit met links, zo'n nieuwe basis voor het liberalisme zullen verwerpen, maar het is dan ook niet van de huidige generatie liberalen dat we zo'n herbronning moeten verwachten.

Veeleer is dit consequente en robuuste liberalisme een ideologie voor iedereen die bereid is een inspanning te doen om de Westerse waarden en vrijheden te beschermen tegen zijn interne en externe vijanden. 


Gerelateerd